Tijdens de Boekenweek wordt er aandacht geschonken aan reisverhalen. Bosschenaren maakten in het verleden ook verre reizen. Jacob Cnode reisde in de veertiende eeuw zelfs naar 'Nortnorwegen', waar drie maanden achtereen de zon niet onderging. Hij beschreef zijn reis zoals ook de Bossche predikheer Jan Want dat in 1519 deed. Op 28 april 1519 vertrok hij te paard uit 's-Hertogenbosch. Een erfenis van Hendrick Hermansz. Proening stelde hem financieel in staat een pelgrimstocht naar het H.Land te maken. Hij reisde via Antwerpen, Mechelen, Leuven en Namen in zuidelijke richting. In zijn reisverslag vergelijkt Want de omgeving en gebruiken dikwijls met 's-Hertogenbosch. Het landschap in de omgeving van Bastogne vertoont veel overeenkomsten met de uitgestrekte heidevlakten in de buurt van de hertogstad, maar 'daer gingen die scapen ende geyten tsamen terweyen onder een cudde'.
In Sarrebourg merkt hij op dat jongemannen voor het huis van hun geliefden versierde dennebomen plantten, 'als men in onse landen steect rosemaryn ofte ander groene welrukende cruiden in een teken der liefden'. Op 31 mei kwam Jan Want in Venetië. Een maand later pas, op 1 juli, vertrok hij per boot. Er was een gunstige wind, maar 's avonds begon het zo hevig te stormen , 'alsoe dat wy singende waren Salve Regina'. De bootreis duurde een maand.
Aangekomen in Jaffa werden de pelgrims opgesloten in een kelder, nieuwsgierig gadegeslagen door 'die Sarasinen' op een manier 'als wy besien die heydenen in onsen lande'. Er werd brood, eieren, vijgen, kippen en water gekocht. De tocht ging verder naar Jerusalem. Toen Jerusalem ineens vóór de pelgrims lag, stapten ze snel van hun ezels af en knielden op de grond neer.
Onderweg hadden ze veel last gehad van hitte en dorst, maar in een franciscaans klooster werden ze op een maaltijd onthaald: 'een costelicke maeltijt van spise ende van wijn.' De bekende pelgrimplaatsen werden in Jerusalem bezocht en daarna keerde men terug naar Jaffa. In de kelders waar men een maand tevoren geslapen had, waren nu paarden gestald, waardoor Jan Want en zijn medereizigers in de open lucht moesten slapen. Het was 18 augustus.
Op 20 augustus vertrok de boot richting Cyprus. Deze terugreis duurde aanmerkelijk langer, want eerst op 3 november was de predikheer in Venetië. Eind november, begin december 1519 zal hij teruggekeerd zijn in 's-Hertogenbosch. Een stad die hij in het slot van zijn reisbeschrijving opneemt: 'Zertogenbossche... is een proper stadt van timmeringhe ende strate ende hebbende een proper kerck. Inden welcken sunt Jan evangelist patroon is ende daer is een beelt van sunt Jan van fynen silver, dat ick dies gelyck noyt gesien en heb van grootheit. In dese selve stadt is onse Lieve Vrou van myrakel (daer te lange af waer te scriven), voor welck beelde ick myn bevert geloefden te doen.'
Jan Want was omstreeks 1480 in 's-Hertogenbosch geboren. Hij trad in bij de predikheren (Dominicanen), studeerde theologie in Leuven. Hij verbleef later in het Bossche klooster, waar hij op 28 februari 1558 overleed.
|
1991 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : Heylighen LandeBrabants Dagblad donderdag 7 maart 1991 |
A.M. Koldeweij, In Buscoducis Bijdragen (1990) 495